EVEN EDUCATIEF

In de NRC van dit weekend vond ik een juweel van een spelfout. Een foutieve samentrekking! Je ziet ze niet veel meer: ons taalgebruik en onze zinsbouw worden steeds eenvoudiger. Bovendien voelen de meeste schrijvers wel aan dat dit fout is. Als je er eentje ontdekt in het wild, is dat dus echt smullen. Dit is ‘m:

De muren stuukte ze zelf “expres een beetje rommelig” en werden rokerig geschilderd.

Een prachtexemplaar! Dit is geen tante betje, geen zeugma, geen anakoloet, geen apokoinou, maar een gewone foutieve samentrekking.

Wat is een samentrekking? Wanneer is een samentrekking fout? Waarom is deze samentrekking fout? Aan welke eis wordt niet voldaan? U heeft ongetwijfeld een scherpe geest en wil deze zaak vast tot op de bodem doorgronden. Daarom staat hieronder de allerduidelijkste uitleg in ons sterrenstelsel.

Wat zijn samengestelde zinnen?    

U weet alles al? Kijk dan alleen naar de voorbeelden.
Apetrots ben ik op mijn voorbeelden.
Als er een * voor staat, zit er een fout in de zin.

Foutieve samentrekkingen kunnen voorkomen in samengestelde zinnen. Dat zijn zinnen die bestaan uit twee of meer deelzinnen. Bijvoorbeeld een hoofdzin en een bijzin (zie voorbeeld (1)), of een hoofdzin en een andere hoofdzin (zie voorbeeld (2). De onderwerpen zijn steeds vetgedrukt.

(1)       Hij droomde dat hij voor Feyenoord speelde.

(2)       Hij speelde voetbal op straat en hij droomde van Feyenoord.

Wat is een samentrekking?

Als je twee hoofdzinnen in één zin hebt, mag je een of meer zinsdelen samentrekken. Dat betekent dat je een zinsdeel dat in beide hoofdzinnen voorkomt, in één van die hoofdzinnen mag weglaten. Een voorbeeld: in (3) staan twee aparte zinnen, in (4) zijn deze twee zinnen samengesteld en in (5) is een van de zinsdelen samengetrokken.

(3)         Hij speelde voetbal op straat. Hij droomde van Feyenoord.

(4)         Hij speelde voetbal op straat en hij droomde van Feyenoord.

(5)         Hij speelde voetbal op straat en droomde van Feyenoord.

In zin (5) is het tweede woordje hij weggelaten. Met andere woorden: in zin (5) is het woordje hij samengetrokken.

Eisen aan samentrekkingen

Terugvindbaar

Aan het samentrekken van zinsdelen zijn eisen verbonden. Allereerst moet het samengetrokken deel terugvindbaar zijn: in de ene hoofdzin moet het zinsdeel staan dat in de andere hoofdzin is weggelaten. In (6) is het weggelaten zinsdeel in het tweede deel (de voetballer) niet terugvindbaar in het eerste deel.

(6)         *De scheidsrechter floot en nam een strafschop.

Grammaticale functie

Ook moeten de zinsdelen dezelfde grammaticale functie hebben. In (7) is dat niet het geval, want in de eerste hoofdzin is ‘de scheidsrechter’ lijdend voorwerp en in de tweede hoofdzin is ‘de scheidsrechter’ onderwerp.

(7)        *Hij sloeg de scheidsrechter en gaf een gele kaart.

Zelfde betekenis

Een derde eis aan samentrekkingen is dat het samengetrokken zinsdeel in beide hoofdzinnen dezelfde betekenis moet hebben. In (8) is het ‘gaf’ in de eerste hoofdzin afkomstig van het werkwoord ‘opgeven’ en in de tweede hoofdzin van het werkwoord ‘geven’. Deze twee werkwoorden hebben een verschillende betekenis. Om die reden mag je ‘gaf’ in het tweede deel niet weglaten.

(8)        *De gewonde voetballer gaf bloed op en de scheidsrechter een gele kaart.

Zelfde vorm

Samentrekkingen moeten ook dezelfde vorm hebben, bijvoorbeeld dezelfde werkwoordsvorm. In (9) is dat niet het geval.

(9)     *De keeper heeft een rood shirt en de spelers een oranje shirt.

Zelfde plaats

De laatste eis is ten slotte dat het samengetrokken zinsdeel dezelfde plaats in de zin moet hebben als het parallelle zinsdeel in de andere hoofdzin.

(10)     *Vorige week stond hij in de basis maar zit vandaag op de bank.

In de eerste hoofdzin van (10) staat ‘hij’ ná de persoonsvorm. In de tweede hoofdzin van (10) is de juiste plaats van het samengetrokken ‘hij’ vóór de persoonsvorm. Ook deze samentrekking is dus foutief.

Oefenen?

Vindt u dit leuk? Wilt u kijken of u het snapt? In de volgende zinnen staan foutieve samentrekkingen. Wat is fout? Aan welke voorwaarde wordt niet voldaan?

  1. Vorig jaar is hij gezakt, maar is nu geslaagd.
  2. Dit gedicht heb ik van een vriend gekregen en heeft me zeer ontroerd.
  3. De president werd niet veel krediet gegeven en zag dan ook nogal op tegen de begrotingsbehandeling.
  4. De lezer bevalt dit niet, en raakt geïrriteerd.
  5. Hij heeft een prachtige baan, maar er jaren voor moeten werken.
  6. Morgen hebben we vrij en gaan nu alvast plannen maken.
  7. Deze maatregel is voor de boeren zeer nadelig, maar zullen we accepteren.