OPINIE

Het advies van Platform Onderwijs 2032 sluit grotendeels aan bij de uitgangspunten van het IB-onderwijs, dat al decennialang met succes wordt onderwezen op internationale scholen. Kernwaarden van dat onderwijs zijn de focus op de leerling, het aanhaken bij globale vraagstukken, aandacht voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid van de leerling en vakoverstijgend onderwijs. Ook biedt het IB-onderwijs leerlingen de mogelijkheid om hun opleiding op verschillende niveaus af te ronden. Hoe kan het ministerie scholen zo ver krijgen om een dergelijk model te adopteren? En wat is de rol van de onderwijsinspectie daarin?

Na de moeizame invoering van Basisvorming (1993) en Tweede Fase (1998) zal het ministerie ervoor terugdeinzen om scholen opnieuw vernieuwingen op te dringen. Helemaal nu schoolleiders hebben aangegeven dat het imago van de Onderwijsinspectie moet veranderen: de inspecteur moet meer de rol aannemen van een ‘kritische vriend’ en een ‘gesprekspartner’ dan van een ‘politieagent’. Bovendien verzetten schoolleiders en docenten zich tegen de extra werkdruk die een bezoek van de Onderwijsinspectie met zich meebrengt, zo blijkt uit een onderzoek van de Algemene Onderwijsbond.

Toch is het zeer de vraag of scholen uit eigen beweging de vernieuwingen zullen doorvoeren die het platform voor ogen staan. Allereerst omdat het omschakelen naar een nieuwe manier van denken tijd kost – tijd die niemand heeft – maar ook omdat het fijn en veilig is om vast te houden aan bestaande standaarden. De OECD constateert niet voor niets dat ”historische inertie” helaas vaak een bepalende factor is bij curriculumontwerp en dat de meeste ‘vernieuwingen’ slechts bestaan uit een nieuw laagje verf over een bestaand curriculum.

Hoe doet het IB het? Hoe krijgt het International Baccalaureate scholen zo ver dat zij zich vrijwillig onderwerpen aan de eisen van het IB? En hoe controleert het IB of scholen daadwerkelijk aan de eisen voldoen? Sterker nog, hoe krijgt het IB het in vredesnaam voor elkaar dat docenten zich elke vijf jaar vrijwillig aanmelden om zich maandenlang in te zetten voor de schoolinspectie?

Het label ‘IB’ geeft een school status

Allereerst heeft het International Baccalaureate natuurlijk als voordeel dat scholen er zelf voor kiezen om een IB-school te zijn. Het label ‘IB’ geeft een school status, ongeveer zoals een school in Nederland het label ‘Excellente School’ kan hebben. Scholen zullen er dus alles aan doen om deze kwalificatie waar te maken en te behouden. Maar IB-schoolleiders en -docenten zijn ook intrinsiek gemotiveerd: zij zien inspecties niet als een administratieve last, maar als een mogelijkheid tot reflectie, als een kans om de zwakke punten van de school te identificeren en als een goede gelegenheid om in gesprek te gaan met alle betrokkenen bij de school, van ouders tot oud-leerlingen.

Ook de manier waarop het IB beoordeelt, draagt vermoedelijk bij aan de motivatie van scholen. In feite vraagt het IB scholen om zichzelf te beoordelen, aan de hand van een enorm pak richtlijnen (standards and practices). Elke vijf jaar voert elke IB-school een intensieve zelfstudie uit, waarbij speciaal samengestelde studiegroepen aangeven hoe de school scoort op het gebied van onderwijsfilosofie, organisatie en curriculum. Dit leidt tot omvangrijke documenten, waarin de school ook voorstellen voor verbetering opneemt. Na de zelfstudie volgt de eigenlijke ‘inspectie’ door het IB.

In feite toetst het IB zijn scholen zoals scholen idealiter hun leerlingen zouden moeten toetsen: niet door van hogerhand af cijfers uit te delen en te dreigen met onvoldoendes en zittenblijven, maar door leerlingen zichzelf te laten beoordelen aan de hand van rubrics. De rubrics geven aan wat de school van de leerlingen verwacht. Op dezelfde manier geven de standards and practices van het IB aan wat het IB verwacht van IB-scholen, met andere woorden wat de streefdoelen zijn.

De onderwijsinspectie zou scholen moeten beoordelen zoals zij willen dat scholen leerlingen beoordelen

Aan welke richtlijnen zouden Nederlandse scholen dan moeten voldoen? Wat moet ons Ministerie van Onderwijs scholen voorschrijven? Wat opvalt aan de standards and practices van het IB is dat ze geen inhoudelijke kerndoelen bevatten. Het zal het IB een zorg zijn of een school aandacht besteedt aan grammatica en literatuur, of dat “de leerling leert dat mensen, dieren en planten in wisselwerking staan met elkaar en hun omgeving (milieu), en dat technologische en natuurwetenschappelijke toepassingen de duurzame kwaliteit daarvan zowel positief als negatief kunnen beïnvloeden” (bron: Besluit kerndoelen onderbouw VO).

Waar het ze om gaat, is (onder andere) dat scholen hun curriculum doordacht en in gezamenlijk overleg opzetten, dat scholen lesgeven volgens de principes van het constructivisme, dat scholen leerlingen leren om zelf verantwoordelijk zijn voor hun leren en dat diversiteit, taalonderwijs, interdisciplinair leren en persoonlijkheidsontwikkeling een belangrijke rol spelen in het curriculum. Een andere harde eis is dat het curriculum ontworpen moet zijn volgens de voorgeschreven kernconcepten per vakgroep. Daarnaast schrijft het IB voor dat het lesleven en leren plaats dient te vinden in globale context, met andere woorden dat de lesstof altijd in een groter geheel geplaatst moet worden. Niet voor niets heeft het IB als motto Education for a better world.

Conclusie

Hoe kan het Ministerie van Onderwijs scholen zo ver krijgen dat zij de aanbevelingen van Onderwijs 2032 implementeren? Eén ding is zeker: niet door leraren en scholen de ruimte te geven om naar eigen inzicht het curriculum in te vullen. Scholen moeten zeer duidelijke richtlijnen krijgen, die niet zozeer te maken hebben met de inhoud, maar met de manier waarop het lesgegeven en leren wordt vormgegeven. In navolging van het IB zouden scholen zichzelf elke vijf jaar moeten beoordelen door middel van zelfstudie, peer review en inspectie, aan de hand van rubrics. De onderwijsinspectie zou scholen moeten beoordelen zoals zij willen dat scholen hun leerlingen beoordelen.

 

De standards and practices van het IB zijn onderverdeeld in standards and practices voor PYP (Primary Years Programme, vergelijkbaar met onze basisschool), MYP (Middle Years Programme, vergelijkbaar met onze onderbouw VO) en DP (Diploma Programme, het tweejarig eindexamen). Overigens moeten scholen zich aan een jarenlang autorisatieproces onderwerpen voordat zij zich IB-school mogen noemen. In vergelijking daarmee stelt het Nederlandse label ‘Excellente School’ weinig voor.

(Ik ben oud-bestuurslid van een internationale school, volgde de IB-cursus Language and literature en gaf les op een Nederlandse school in het buitenland.)