COLUMN EN HANDLEIDING
Ik denk dat er duizenden mensen in Nederland zijn die net als ik stapelgek worden van de combinatie hitte, muggen, zolder en dakramen. Net als ik slapen zij op zolder, het warmste plekje van het huis. Net als ik hebben zij gekozen voor dubbele Velux-ramen, aangestoken door aantrekkelijke foto’s in woontijdschriften (“Geef je zolder een make-over!”). En net als ik zijn zij tot de ontdekking gekomen dat geen enkel muggenhor past op grote, dubbele Velux-ramen. Al deze mensen moeten kiezen tussen slapen met het raam open (lekker koel, met muggen) of met het raam dicht (verzengend heet, zonder muggen). Zelf kies ik knarsentandend voor slapen met het raam dicht. Maar nu is er een oplossing. Zo simpel, en toch zo ingenieus!
BESPIEGELING
Een kennis van mij gaat morgen sterven. Of vannacht. Of overmorgen. Het is net als bevallen: je weet niet precies wanneer het komt. Ik ben intens verdrietig. Ze is nog geen vijftig. Ik denk aan haar gevoel voor humor en haar briljante intellect. Ze laat twee jonge kinderen achter die al even briljant zijn en die daarnaast een paar andere uitzonderlijke talenten hebben. En ze laat Michael achter, een van de wijste, liefste, verstandigste, rustigste vaders die ik ooit heb ontmoet. Ik besluit maar weer eens om meer te gaan genieten van het leven.
BESPIEGELING
Mijn oma, Marietje Hooijmeijer, geboren in 1913, wilde ontdekkingsreizigster worden. Helaas kreeg ze tuberculose en moest ze in haar tienertijd rust houden. Zes jaar lang lag ze op de bank of op bed. Ze mocht niet naar school. Ze kon alleen lezen, en dromen van verre landen.
In die tijd begon ze postzegels te verzamelen. Ze was dol op de natuur, dus ze spaarde postzegels van flora en fauna. Hoe obscuurder het land van herkomst, hoe liever het haar was. Malagassische republiek. Togo. Oppervolta. Dromerig sprak ze de namen uit. Nyasaland, Tanganyika, Borneo. Dat die postzegel dáár was geweest! Dat die postzegel de halve wereld was rondgereisd om híer terecht te komen, in haar schoot, op haar rustbed. De weg die die postzegel had afgelegd! De geur van het avontuur kleefde er nog een beetje aan.
INSPIRERENDE BELEVENIS
En daar zitten ze dan, om een vuurtje. Het is nog koud, zo ‘s morgens vroeg, dus ze houden hun handen dicht bij het vuur en wapperen ze langzaam heen en weer. Alleen de vrouwen zitten hier. Ze dragen dierenhuiden of omgeknoopte doeken. De oudste vrouw van de groep heeft een ontbloot bovenlijf. Haar zwarte borsten hangen slap neer. Rondom dit vuur slapen ze. De rieten hutten gebruiken ze alleen als het regent.
Als vrienden ons kwamen opzoeken in Tanzania, vroegen ze ons vaak of we reistips hadden. Moesten ze naar de Serengeti? Naar de Ngorogoro Crater? Naar Zanzibar? Al die mensen adviseerde ik: bezoek de Hadza. Ga mee op jacht met de laatste jager-verzamelaars van Oost-Afrika. Kom oog in oog te staan met onze oorsprong. Een onvergetelijke ervaring.
IKJE
Met mijn zoon van twaalf heb ik de afspraak dat ik desgewenst zijn Instagram-account mag bekijken. Daarbij probeer ik terughoudend te zijn met op- en aanmerkingen.
In zijn nieuwsjaarbericht aan zijn vrienden refereert mijn zoon aan Trump en de aanslagen van 2016. Zijn bericht begint met de zin: “Ze zeggen dat het een kut jaar was.”
Als ouder vind ik het taalgebruik problematisch. Even vraag ik me af of ik er wat van moet zeggen. Ja, besluit ik. “Kutjaar moet aan elkaar.”
BESPIEGELING
En nu George Michael. Ik was geen fan, maar toch vind ik het erg. En bevreemdend. Hij is er altijd geweest! En nu is hij er niet meer. En Leonard Cohen ook niet. En Shimon Peres niet. En Pieter Steinz niet. Ik vind het zo raar. Ze horen bij ons te zijn. Ze hebben ons begeleid in ons leven en nu zijn ze er niet meer. We moeten het alleen doen. Al die vertrouwde gezichten uit de twintigste eeuw zijn aan het wegvallen. Carrie Fisher! Peter van Straaten! Een afschuwelijke reeks die begon met David Bowie. Dat zijn stem nu voor altijd zwijgt, dat wij hem nooit meer live kunnen horen, dat dat voorbij is, dat dat voor altijd achter ons ligt, dat vind ik een eenzame gedachte.
En dit is nog maar het begin. Lees verder
IKJE
Ik interview een Syrische vrouw. Of ze zich weleens alleen voelt. Soms, zegt ze. Maar gelukkig heb ik hem. Liefhebbend kijkt ze naar haar zoon. Een wolk van een baby. Elke keer als ze elkaar aankijken, beginnen ze allebei te stralen.
Over zijn naam hoefde ze niet lang na te denken. Hij heet Adam. Wat mooi, zeg ik. Nieuw leven in een nieuw land. Ja, zegt ze. En we houden van A’dam.
IKJE
Met onze dochter van tien lopen we door een oud stadje. Het is markt. Ook de tweedehandsplatenzaak heeft een kraam. Spontaan stapt onze dochter op de hippie-achtige uitbater af en vraagt onbevangen: ‘Heeft u iets van Iggy Pop?’ De mond van de man valt open. Meisje van tien jaar informeert naar Iggy Pop! Hij vindt The Idiot, sleept haar mee naar binnen en zet de cd op. Al luisterend bladert onze rock-chick door de bakken. Dan herkent ze iets. Ze pakt een cd uit het schap en roept: ‘Mama! Jimi Hendrix!’ De uitbater gaat bijkans voor haar op de knieën. Ik word gecomplimenteerd met mijn opvoeding.
Foto: Iggy Pop in Ann Arbor, 1971. Foto door Leni Sinclair, via Flickr-account Wystan.
ZKV
Vanaf het eerste moment dat Ursula in huis kwam wonen, was Katherine dol op haar. Ursula was ondeugend, spontaan en uitgesproken. Ze had donkere, fonkelende ogen en het interesseerde haar geen bal dat ze een beetje mollig was. Ook in andere opzichten was Ursula luchtig en ongecompliceerd. Met de galaplicht had ze bijvoorbeeld geen enkele moeite. ‘Nee zeg,’ zei ze, ‘zo’n jongen doet alles voor je. Hij regelt kaartjes, hij betaalt de taxi, hij houdt je de hele avond vrij en hij brengt je weer naar huis. Dan ga ik dáár niet moeilijk over doen.’
Katherine had tot op dat moment niet geweten wat de galaplicht was, maar ze vond Ursula’s kijk op de zaak verfrissend.
IKJE
Mei 2003. In een volle forenzentrein praten mijn man en ik over potentiële reisbestemmingen in West-Afrika. Accra, Bamako, Dakar, Nouakchott. Ik bedenk dat deze plaatsnamen waarschijnlijk potjeslatijn zijn voor mijn zwijgende medepassagiers: allemaal witte mensen.
“Anders vliegen we toch gewoon op Ouagadougou?” opper ik.
“Is leuk hoor, Ouagadougou”, zegt de mevrouw naast mij in het gangpad. “Ik heb er jaren gewoond.”
Op dat moment barst de jongen links van ons in proesten uit. Verbaasd kijken we hem aan. “Jullie zullen het niet geloven,” zegt hij, “maar ik ben geboren in Ouagadougou.”
IKJE
Vrijdagmiddag, lunchtijd. Ik rijd over een provinciale weg net buiten Amsterdam. Op de vluchthaven langs de weg staat een auto geparkeerd. Buiten de auto staat een man in pak te wenken naar de passerende auto’s. In een split second moet ik beslissen of ik zal stoppen om hem te helpen. In die split second zie ik dat de auto een buitenlands nummerbord draagt en dat de man een Mexicaans uiterlijk heeft. Ik rijd door, maar het voelt niet goed. Tot drie keer toe probeer ik de wegenwacht te bereiken. Tevergeefs.
Vijf uur later houdt een Land Rover mij aan in het dorp. De bestuurder, een vrolijke hipster, vraagt de weg. Naast hem zit de Mexicaan. Hij heeft vijf uur langs de weg gestaan.
Ik schaam mij diep.
OVER TOEVAL
Ooit las ik een boek – een van mijn lievelingsboeken, De Magische Mantels van Diana Wynne Jones – over een meisje dat de toekomst kan veranderen door verhalen te weven in gewaden. Ze weeft woorden, zinnen en dialogen, ze weeft stambomen en gebeurtenissen, ze beschrijft landschappen, mensen en ontmoetingen, en uiteindelijk begrijpt ze wat haar kracht is: wat zij weeft, wordt werkelijkheid. Aan het eind van het boek weeft ze met speciaal gouddraad een visioen.
Stel nou dat dat echt zou kunnen. Stel nou dat alles wat je schrijft of vertelt werkelijkheid wordt. Wat zou je dan schrijven? Wat zou jij opschrijven als je wist dat alles wat je opschreef echt zou gebeuren?
Toen mijn ouders jong waren, mocht je bijna niets. Het waren de jaren vijftig. Je mocht niet over het gras lopen langs de singels. Je mocht je haar niet los dragen. Je mocht geen feestjes geven op zondag. Je mocht niet uit met vrienden. Je mocht de pannen niet op tafel zetten – de buren zouden het eens zien. Je moest kousen aan en je moest vis eten op vrijdag. Op de andere dagen at je aardappelen-groenten-vlees.
ZKV
Katherine kon je alles wijsmaken. Eens ging het over de scheefstand van het huis. Het herenhuis boog zich naar de straat als een dominee aan een open graf: de benen recht en statig, het bovenlijf deemoedig overhellend, alsof de diepte eraan zoog.
Vooral de kamers aan de voorzijde hadden last van de scheefstand. Lopen naar het raam was vallen, lopen naar de deur was bergopwaarts strompelen, met het bovenlichaam in een vreemde hoek. Als je wat gedronken had, kon je nauwelijks de deur bereiken. Opstaan uit een luie stoel was helemaal een opgave. De zwaartekracht trok je terug, alsof je aan de stoel zat vastgebonden met elastiek.
‘Wo, het loopt echt scheef hier!’ zei Katherine.
‘Ja, het huis gáát een keer op straat vallen,’ zei Evert-Jan.
‘Echt waar?’
‘Ja, dat is onderzocht. Maar alleen de kamers aan de voorkant. Jij zit safe.’
‘Dus het huis scheurt dan min of meer doormidden?’
‘Zoiets zal het wel zijn ja, ha ha.’
Opgewonden vertelde Katherine dat weekend aan haar ouders dat het huis op straat zou vallen. Echt waar. Het was onderzocht.
ZKV
Wilco was lang en mager. Hij had zwart haar en zij gelaat was van nature bleek en hoekig. Sommige huisgenoten noemden hem daarom achter zijn rug skelet. Officieel volgde Wilco een hbo-opleiding, maar in de praktijk besteedde hij zijn tijd grotendeels aan roken, blowen en computeren. Hij was de eerste in huis met een 486, een computer met een 486-processor. Op die computer componeerde hij housemuziek.
Wilco’s kamer had een eigen badkamertje, zoals niet ongebruikelijk in het studentenhuis. Vroeger was het een bordeel geweest en daarvoor een hotel. Wilco deed zijn afwas in zijn badkamer. De vaat stapelde zich op in zijn wasbak. Studenten die voor een kopje koffie kwamen, moesten het koffiereservoir bijvullen onder de douche, omdat het reservoir met geen mogelijkheid meer onder de kraan van de wasbak paste.
Toen de wasbak vol was, legde Wilco zijn afwas in zijn douchebak. Ook daar stapelde de vaat zich op. Eerst douchte hij alleen tussen een paar pannen. Maar het volume zwol aan – borden, kopjes, bestek – en reikte al snel tot zijn kuiten. Voor zijn voeten had Wilco twee uitsparingen opengehouden, als voetsporen in een veld schroot.
Wilco was bevriend met Michiel. Op een dag zat Michiel in de tram een meisje het hof te maken, zoals alleen hij dat kon. Charmant, gevat, lief – een ware gentleman, vermomd als vlinder. Van achter uit de tram hoorde Michiel zijn naam schallen. Een bekende stem. Michiel kromp ineen. Hij vermoedde dat een ontmoeting met het skelet zijn kansen bij het meisje zou doen kelderen, maar het was al te laat. Opgewekt kwam Wilco door het gangpad aangekletterd, een rammelende vuilniszak met zich meezeulend. In de vuilniszak bleek zijn vaat te zitten. Hij was op weg naar zijn moeder.
Tussen het meisje en Michiel is het nooit meer wat geworden.
FICTIEVE MONOLOOG
Alles is goed. Alles is geregeld. Moeder, het balkon, het Wilhelmus. De uurtjes voor onszelf. Dan de kerk, mijn toespraak, de eed. In feite hebben we het al zo vaak gedaan. Been there done that. Alleen de inhoud is deze keer anders.
Ik ga nog even bij ze kijken. Ze zijn zo lief als ze slapen. Onze meisjes. Máxima komt naast me staan. Hallo dear. We kijken elkaar aan. Het is een offer, we weten het allebei, maar we zijn er klaar voor.
Rust. Kalmte. Het doet me denken aan – Machangulo. Ik heb er vrede mee, maar het was zo perfect geweest. Afrika, de meisjes, het strand… Ze dat meegeven, voor de rest van hun leven: de vrijheid, de schoonheid, de Portugese taal. En een goede belegging, vergeet dat niet. Alles klopte, rationeel en emotioneel.
Enfin, alles is erover gezegd. Afrika is eng en ver weg, ik snap het best. Liever een koning die skiet met andere royalty. Het is goed, ik berust. Ik zal de koning zijn die ze willen.
Ingestuurd voor een schrijfwedstrijd aan de vooravond van de kroning van Willem-Alexander in 2013. Opdracht was: Schrijf een monoloog-interieur van Willem-Alexander op de avond voordat hij gekroond wordt.
FILMRECENSIE – OF ZOIETS
Vorige week zag ik A Pigeon Sat on a Branch Reflecting on Existence, van de Zweedse regisseur Roy Andersson. Ik hou van Zweedse films, althans van de films van Lukas Moodysson die ik zag: Fucking Åmål, Together en Lilya 4-ever, en van de films van de gebroeders Fares, en natuurlijk As it is in heaven. Met een Zweedse film zit je eigenlijk altijd goed. En deze had de Gouden Leeuw gewonnen op het filmfestival van Venetië en kreeg vijf sterren van Het Parool, de NRC en de Volkskrant. Meer dan Boyhood en Still Alice. Een must, zou je zeggen. Lees verder
COLUMN
– Over dat boek van Elie Wiesel. Het is niet te bevatten. Dat het is gebeurd! Dat zoiets kan gebeuren!
– Dat het kon gebeuren. Nu kan dat niet meer. In elk geval niet in Europa.
– Het is gebeurd, dus het kan nog een keer gebeuren.
– Het is al lang geleden.
– Dat denk jij. Maar dat lijkt maar zo. Het is juist heel recent.
SKETCH
A: Bloe bloe.
R: Bli bli.
A: Je had toch geoefend?
R: Heb ik ook.
A: Jij moet bla bla zeggen.
R: Dat zei ik toch?
A: Nee, jij zei bli bli.
R: Ooooh.
COLUMN
Onder het motto: Prepaid heeft zijn voordelen.
In Nederland is bijna alles beter geregeld dan in Afrika. Op één ding na: mobiel telefoneren. Lees verder
COLUMN
– Zeg, ik moet je wat vertellen…
– Ja?
– Het is nogal een precair onderwerp…
– Wat dan? Zeg op.
– Jij bent toch ook boven de veertig he?
– Ja, 42.
– Ik ook. Dan kan ik het jou wel vertellen denk ik.
– Je maakt me wel nieuwsgierig hoor!
– Okee. Ik las laatst ergens, ik weet niet meer waar, dat er in Nederland vrijwel geen vrouw onder de veertig meer is met schaamhaar.
– Nee! Echt?
Lees verder
COLUMN
Het is zover: mijn Laatste Acceptabele Spijkerbroek is onrepareerbaar gescheurd. Ik heb nog een tijd met een ontblote onderbil rondgelopen – in de jaren tachtig deden we dat ook, en ach wat maakt het uit dat ik inmiddels veertig ben – maar ondanks mijn ruimdenkende zelf moest ik op een gegeven moment toegeven dat het moment daar was: het kon niet meer. Lees verder
ESSAY
“Others will enter the gates of the ferry and cross from shore to shore… Others will see the islands large and small… A hundred years hence, or ever so many hundred years hence, others will see them… I am with you, you men and women of a generation, or ever so many generations hence … Just as you feel when you look on the river and sky, so I felt… Just as any of you is one of a living crowd, I was one of a crowd… What is it then between us?”
Walt Whitman, uit het gedicht ‘Crossing Brooklyn Ferry’
Ik vind het opwindend als een landschap de overblijfselen toont van voorbije tijden. Een wal, een terp, een wiel in een dijk. Het zijn de bakens van mijn verbeelding: de nieuwe omgeving denk ik weg en de historische details denk ik erbij. In mijn woonplaats Dar es Salaam zijn veel bakens. Het verleden voelt dichtbij. Of liever gezegd: dit ís het verleden. De geschiedenis is nu; morgen is alles anders. Ik zuig dus alles in me op. Ik kijk om me heen alsof het de laatste keer is dat ik ze zie: de bomen, de koloniale huizen, de open stukken land langs Ocean Road, de vissers, de handkarren, de onverharde wegen, de overstekende kippen en de grazende koeien. En vooral de veerpont, die over de brede riviermonding naar de overkant vaart. Lees verder
© 2024 anne sanderling — Ondersteund door WordPress
Thema door Anders Noren — Omhoog ↑